In deze speciale editie portretteren we drie VU-sporters die naar de Olympische Spelen gaan.
Esmee Visser (25) ging als schaatser naar de Winterspelen en studeert farmaceutische wetenschappen.
Hoe ziet het zomerseizoen er voor jou als schaatser uit?
„De zomer is - in tegenstelling tot wat mensen vaak denken - voor ons schaatsers het belangrijkste seizoen. Het schaatsseizoen eindigt in maart, waarna we een maand vakantie hebben om daarna weer te beginnen met trainen. Soms vragen mensen een maand voordat ik weer op het ijs stap of ik alweer begonnen ben met trainen. Ik doe bijna niets anders. Momenteel train ik twee keer per dag en doe ik onder meer aan skeeleren, wielrennen, krachttraining en hardlopen. Alles om fit te zijn."
Een flink programma. Hoe combineer je dat met je studie farmaceutische wetenschappen?
„De laatste jaren is het moeilijk. Voor het schaatsen woon ik in Heerenveen, dus ik moet vaak colleges missen en heb nauwelijks contacturen. Toch wil ik er niet mee stoppen. Ik ben perfectionistisch en een doorzetter, dus dat papiertje gaat er komen. Bovendien is het een fijne afleiding. Ik kan soms te geforceerd met het schaatsen bezig zijn en de studie leidt me dan af."
In 2018 ging je naar de Winterspelen. Wat is je mooiste herinnering daaraan?
„Het behalen van een gouden plak op de 5000 meter was geweldig. Ik zat daarna in zo’n roes, bevatte nauwelijks wat er was gebeurd. Mijn moeder heeft alle krantenartikelen uitgeknipt en bewaard. We gingen er op een dag samen doorheen en pas toen realiseerde ik mij hoe speciaal het is. Gek genoeg besef ik pas hoe bijzonder mijn prestatie is wanneer anderen het benadrukken."
„Zelf heb ik soms de neiging om mijn prestaties te verkleinen. Ik benader topsport zo dat ik het maximale uit mezelf wil halen en heb niet het idee dat ik op die Spelen heb laten zien wat mijn beste kunnen is. Ik was ervan overtuigd dat ik nog veel harder kon schaatsen. Mijn eigen lat is nog niet bereikt. De volgende Spelen zie ik als een kans om die lat wel te halen."
Annemiek Bekkering (29) gaat als zeiler naar de Olympische Spelen en studeerde in 2019 af in bewegingswetenschappen.
Hoe gaat het met de zenuwen voor de Spelen?
„We zitten in de laatste maand en moeten nog van alles regelen voor de boot. Ik merk dat ik af en toe nét wat minder relaxed ben dan normaal. Slapeloze nachten heb ik nog niet. De echte zenuwen zullen wel komen als we in Tokio zijn. Het scheelt dat we (Annemiek en Annette Duetz, red.) al sinds 2019 weten dat we naar de Spelen mogen. De meeste sporters weten dat kort van tevoren. Bij het zeilen is dat altijd vrij vroeg zodat je nog de kans hebt om je voor te bereiden op het gebied en de boot in orde te maken.
Hoe is de liefde voor zeilen ontstaan?
„Al vanaf kleins af aan gingen we met ons gezin met de zeilboot van mijn opa en oma op vakantie. Op mijn zesde stuurden mijn ouders mij op zeilkamp in Friesland. In een klein zeilbootje, een optimist, leerde ik daar zeilen. Al snel bleek ik er goed in te zijn. Op die leeftijd staat ergens goed in zijn vaak gelijk aan het leuk vinden."
Wat maakt een goede zeiler?
„Goed zeilen is een combinatie van snelheid, techniek en strategisch spel. Het is schaken op hartslag 140. Je moet enorm behendig zijn en gemakkelijk kunnen anticiperen. Ook is het belangrijk om gevoel te hebben voor de wind. Dat kun je jezelf een beetje aanleren, maar enige aanleg is essentieel."
In 2016 ging je ook naar de Olympische Spelen in Rio de Janeiro, waar jullie zevende werden. Hoe kijk je daarop terug?
„De show eromheen was heel tof en daar heb ik enorm van genoten. Op het zeilen zelf kijken we niet goed terug. Achteraf gezien waren we er niet helemaal klaar voor en daardoor hebben we er niet alles uitgehaald. Straks in Japan ontbreekt alle heisa eromheen en gaan we dus vooral genieten van het zeilen. Als wij ons ding doen, is er veel mogelijk. We gaan voor goud, maar willen met name zo goed mogelijk varen."
Zoë Sedney (19) gaat als hordeloper naar de Olympische Spelen en studeert bewegingswetenschappen.
Hoe ziet jouw leven er momenteel uit?
„Afgelopen tijd was erg hectisch. In de atletiek zijn er afwisselend periodes van seizoenen of training. Als je een wedstrijdseizoen hebt, zijn er drie wedstrijden per week. Je kunt jezelf kwalificeren voor de Olympische Spelen door een zo’n hoog mogelijk tijd gemiddelde te hebben van vijf wedstrijden. Mijn gemiddelde was op de world ranking hoog genoeg, waardoor ik mij heb gekwalificeerd. Pas vandaag kreeg ik het officiële bericht dat ik door mag voor de 100 meter horden. Erg spannend dus."
Het is algemeen bekend dat de 200 meter sprint en de 100 meter hordes bij jou favoriet zijn. Waarom is dat?
„Ik heb lange benen dus zijn mijn paslengtes groot. Bij de 200 meter sprint heb ik daar meer profijt van dan op de 100 meter, waar het meer om efficiëntie gaat. Waarom ik goed ben in de hordes vind ik lastiger te zeggen. Mijn techniek is niet de beste, maar de techniek die ik heb, gebruik ik optimaal. Ik blink niet in één facet uit, maar ben in meerdere facetten goed. Mijn start is goed, ik kan makkelijk tussen de hordes lopen en ik houd het lang uit. Dit seizoen heb ik elke wedstrijd goed gelopen en mezelf steeds verbeterd. Ik denk dat ik een goede kans maak om mijn tijd te verbeteren op de Spelen."
Je zus, Naomi Sedney, is ook atleet en jullie worden vaak met elkaar vergeleken. Wat vind je daarvan?
„Vroeger vond ik het lastig dat ik altijd ‘het zusje van’ was. Dan dacht ik: ik ben toch ook mijn eigen persoon? Maar het is logisch dat het gebeurt en gelukkig komt het inmiddels minder voor. Mensen kennen mij nu ook en mijn prestaties staan op zichzelf. Aankomende Spelen gaan we zelfs samen naar Tokio want Naomi is gekwalificeerd voor het estafetteteam. Hoe bijzonder is dat?"