Mirte Bosse waait als een frisse wind door het gebouw als ze arriveert voor dit interview. De ecoloog, geen type schutkleuren en schepnet, promoveerde cum laude op varkensgenetica en onderzoekt nu het genoom van koolmezen. Ze is nog lang niet uitgeraasd en heeft flinke ambities. ‘Ik wil helpen voorkomen dat dierpopulaties met uitsterven worden bedreigd.’
Wat is de grootste misvatting over genetisch onderzoek? “Mensen zijn huiverig voor genetisch onderzoek. Misschien komt het door de onterechte associatie met genetische manipulatie. Dat probeer ik dan recht te zetten, genetisch onderzoek draagt bij aan natuurbehoud door betere fokprogramma’s en kan helpen om uitstervende dierpopulaties groter en diverser te krijgen. Persoonlijk krijg ik soms de opmerking dat ik er niet uitzie als een typische ecoloog of bioloog. Dan vraag ik me af hoe die er dan wel uit zien.”
Je bent in september begonnen bij het NIOO. Wat houdt je werk concreet in? “Het klinkt misschien heel saai, maar ben de hele dag bezig met sequentieanalyses achter de computer. Net als tijdens mijn promotieonderzoek: toen ging het over varkens, nu over koolmezen. We hebben DNA-monsters van 2500 koolmezen en we weten van 650.000 locaties op het koolmezengenoom dat daar veel variatie voorkomt. Die 650.000 DNA-markers onderzoek ik op onderlinge verschillen om binnen deze koolmeespopulatie inteelt en natuurlijke selectie vast te stellen. Eerst bedenk ik op welke vragen ik antwoord wil hebben. Bijvoorbeeld: verschillen koolmezen uit verschillende delen van Europa genetisch gezien van elkaar, of is het één grote populatie? Vervolgens programmeer ik een script en als ik dat loslaat op de data is dat heel spannend, dan komen de resultaten.
‘Tijdens mijn promotieonderzoek ging ik vaak naar kinderboerderijen. Anders had ik tijdens het onderzoek geen varken gezien’
Wat vind je het leukste aan je werk? “Ik krijg steeds nieuwe resultaten, zeker een paar keer per week, soms meerdere keren op een dag. Als ik weet dat er resultaten aankomen, haal ik een kopje koffie en ga ik er even lekker voor zitten om er langer van te genieten. Als een script lang loopt, maak ik ook weleens een selectie van wat er al wel gegenereerd is, en maak ik er een plaatje van om alvast een voorproefje te hebben van wat er komen gaat. Die bestanden noem ik dan bijvoorbeeld ‘ongeduldig_part1_chromosome1.’ “Het veldwerk mis ik af en toe wel. Fantastisch vond ik het om voor stage met mijn verrekijker tussen de Kapucijnapen rond te lopen in Bolivia. Tijdens mijn promotieonderzoek over varkensgenetica ging ik vaak met mijn vriend naar kinderboerderijen om zo toch feeling te krijgen met de dieren waarover het ging. Anders had ik in mijn onderzoeksperiode geen varken gezien. Sommige onderzoekers hebben dat niet nodig, maar dat is toch weer mijn ecologenhart.”
Waar ben je het meest trots op in je carrière? “Het meest trots ben ik op mijn cum laude promotie en mijn eerste publicaties. De keer dat een groot onderzoek waaraan ik had meegewerkt in Nature kwam, was ik helemaal blij dat er één plaatje van mij bij zat. In Nature Communcations is een paper gepubliceerd waarvan ik eerste auteur ben, dat was grotendeels mijn werk. Minder trots kijk ik terug op de eerste scripts die ik programmeerde. Ik deed drie dagen over een analyse die mijn begeleider in vijf minuten schreef. Niet heel efficiënt. Inmiddels ben ik er wel handiger in geworden, maar het is nog steeds niet mijn sterkste punt. Aan de andere kant: toen ik aan mijn promotieonderzoek begon, kreeg ik al die genoom sequenties en dacht: wat moet ik er nu mee? Ik moest leren programmeren, moest leren hoe ik moest denken om er iets uit te halen Na een tijdje merkte ik: ik kan dit. Toen voelde ik me ook trots.”
Wanneer is onderzoek voor jou geslaagd? “Onderzoek voelt nooit af. Klinkt als een enorm cliché, maar bij het beantwoorden van vragen, komen altijd nieuwe vragen naar boven. Voor mij is onderzoek geslaagd als je duidelijk antwoord vindt op de belangrijkste vragen die je vooraf hebt opgesteld. Voldoening krijg ik ervan als onderzoek bijdraagt aan een hoger doel, zoals natuurbehoud.”
Als je de volledige vrijheid hebt om zelf een onderzoek op te zetten, waar zou het over gaan? “Zonder twijfel zou het een onderzoek zijn over conservation genomics, daar ligt mijn hart. Ik denk dat genomics de toekomst heeft: het wordt steeds makkelijker om het genoom van een individu te bepalen en dat in te zetten voor natuurbehoud. Door inzicht in de genetica van een dierpopulatie kun je voor dierentuinen en fokkerijen betere fokprogramma’s ontwikkelen om inteelt tegen te gaan. Als inteelt een probleem is, kun je eraan denken om onverwante individuen aan de populatie toe te voegen om de genenpoel te vergroten en zo te voorkomen dat diersoorten met uitsterven worden bedreigd. Genetic rescue heet dat. Ik merk dat ik de conservatie van bedreigde diersoorten het mooist vind om me mee bezig te houden. Wat dat betreft ben ik heel idealistisch.”
Hoe kijk je terug op je studententijd aan de VU? “Heel positief. Voor mij waren het echt twee werelden in één. Aan de ene kant het veldwerk waarbij we gefascineerd ontpoppende wespenboktorren in Millingen observeerden. Toen zijn wij écht ontpopt als biologen. Met één van mijn vriendinnen heb ik het nog steeds over onze fantastische veldwerkavonturen. De barre omstandigheden in de stromende regen, Henk Schat die met zijn nette schoenen vol in de plassen stond zonder dat het hem iets kon schelen, en ‘s avonds kaarten bij kaarslicht. De andere wereld was die van studievereniging Gyrinus waar ik actief lid was. Ik heb heel wat avonden doorgebracht in de Stelling, de stamkroeg in het W&N-gebouw.”
Aan welke docenten heb je goede herinneringen? “Nico van Straalen was een fijne docent. En Jacintha Ellers heeft me laten zien dat je een mooie wetenschappelijke carrière kunt combineren met een gezin. Ze was opponent bij mijn promotie, heel mooi vind ik dat.”