VU-alumnus en huisarts in opleiding Joyce Sombroek hockeyde veertien jaar op internationaal niveau en ging twee keer naar de Olympische Spelen: „Topsport is geen sprint, maar een marathon. Dat is met je werk net zo. Je kunt niet altijd presteren."
Deze Olympische Spelen ben je er voor de derde keer bij, maar voor het eerst niet als sporter. Wat ga je precies doen in Tokio?
„Mijn opleiding tot huisarts heb ik tijdelijk onderbroken om bij TeamNL als Covid-19 Liaison Officer aan de slag te gaan. Dit houdt in dat ik tijdens de voorbereiding op en gedurende de Olympische Spelen alles rondom de Covid-19-maatregelen in goede banen moet leiden voor TeamNL. Zo zorg ik dat alle mensen voor vertrek worden getest, dat ze de juiste papieren hebben en dat ze bijna altijd een mondkapje dragen. Ik voel me nog steeds onderdeel van de Olympische ploeg, maar nu meer op de achtergrond."
In 2012 ging je voor het eerst naar de Olympische Spelen in Londen. Had je dat verwacht?
„Absoluut niet. Een paar jaar voor de Spelen zei ik zelfs tegen mijn ouders dat ik naar Londen wilde om de Olympische Spelen te bekijken. In 2009-2010 ging het plotseling zo snel dat ik binnen een jaar van reserve keeper van Jong Oranje naar eerste keeper van het Nederlands elftal ging. Als je ergens vol voor gaat, kan het dus snel gaan."
Je bent twee keer uitgeroepen tot beste keepster van de wereld. Wat maakt volgens jou een goede keeper?
„Belangrijk is mentaal sterk zijn. Want je krijgt soms – zeker bij het Nederlands team – heel lang niks te doen en als keeper moet je er wel staan als het ineens belangrijk wordt. Als keeper heb je het overzicht, dus je moet kunnen coachen zodat je zelf minder ballen krijgt. Ook is het belangrijk om goede reflexen te hebben, atletisch te zijn en niet bang te worden. Je moet wel een beetje gek zijn om in dat goal te durven staan en die ballen op je te krijgen."
In een ander interview las ik dat je naast teamtraining ook continu bezig bleef om je zelf te blijven ontwikkelen.
„Klopt. Ik werkte met een sportpsycholoog en ging naar een logopedist zodat mijn stem lager werd en teamleden die veraf stonden mij beter konden verstaan. Ook trainde ik mijn reactiesnelheid en hand-oogcoördinatie om sneller te kunnen reageren. Het blijft jezelf verbeteren op verschillende manieren. Als Nederlands team zijn we bijna altijd nummer één van de wereld geweest. Hoe zorg je dan dat je toch weer die anderen voorblijft? Je moet kritisch blijven naar jezelf en ook individueel stappen blijven zetten."
Wat is jouw mooiste Olympische Spelen-ervaring?
„De halve finale in Rio de Janeiro. We zaten in de shoot-outs tegen Duitsland en raakten achterop. We waren de betere ploeg, maar moesten het nog wel afmaken. Het was 38 graden, ik was compleet gesloopt en zat badend in het zweet in mijn pak. Na de wedstrijd had ik kramp en barstende koppijn. Het laatste beetje energie perste ik eruit om die ballen te stoppen. Uiteindelijk heb ik vier shoot-outs gestopt en hebben we die wedstrijd net aan gewonnen. De ontlading was enorm."
„Ik wist toen al: dit wordt waarschijnlijk mijn laatste toernooi."
„De wedstrijd voelde voor mij ook beladen. Ik had al last van mijn heup en wist toen al: dit wordt waarschijnlijk mijn laatste toernooi. Ik ben nog even bij de club doorgegaan, maar speelde in 2019 mijn laatste wedstrijden. In de periode voor de Spelen kreeg ik langzaam meer last. Het was een zeurende pijn, soms zo erg dat ik niet bij mijn veters kon. Toen het invloed kreeg op mijn dagelijks leven kon ik er niet meer omheen."
Hoe gaat het nu met je?
„Heel goed. Zo lang ik niet te fanatiek sport, gaat het met de blessure oké. Na een paar uur wandelen of slenteren, heb ik de volgende dag een lichte reactie. Sommigen zeggen dat ik anders loop, maar dat heb ik zelf niet door. Aan hockey doe ik niet meer. Ik ben nu aan het tennissen en aan het wielrennen."
Heb je tijdens het hockeyen weleens dingen moeten laten door de blessure?
„Als ik tijdens de wedstrijden optimaal wilde presteren, moest ik tijdens de trainingen soms ballen laten gaan. Dat was moeilijk. Ik wil juist altijd voor de volle honderd procent gaan. Inmiddels heb ik er vrede mee. Ik probeer de keuze om te stoppen te zien als mijn eigen keuze. Niet als dat ik gedwongen werd. En ik heb er andere mooie dingen voor terug: een carrière als arts en meer tijd voor mijn familie en vrienden."
„Topsport heeft een grote impact op je omgeving. Ik zei onlangs tegen mijn nieuwe vriend: ‘Je boft dat je me nu pas bent tegengekomen.’ Als topsporter moet je soms egoïstisch zijn. Alles draait er om dat je kunt presteren en alles moet daarvoor wijken. Je moet er veel meer voor laten dan mensen zich realiseren. Maar het is het allemaal waard, omdat je het zo leuk vindt."
Welke les uit de topsport is voor jou belangrijk?
„Als topsporter was het gewoon om twee uur per dag te rusten. Alles draait om presteren en herstellen. Ik denk dat veel artsen, waaronder ikzelf, zich bewuster moeten zijn van die balans. Topsport is geen sprint, maar een marathon. Dat is met je werk net zo. Je kunt niet altijd presteren."
„Als topsporter moet je soms egoïstisch zijn. Alles draait er om dat je kunt presteren en alles moet daarvoor wijken."
Zijn er overeenkomsten te vinden in het werk als arts en het hockeyen?
„Hard werken en op sommige momenten presteren onder druk ervaar ik ook in mijn werk als arts. Ook is communiceren superbelangrijk. Als er ergens klachten zijn of er gaan dingen mis in de zorg heeft het vaak met communicatie te maken. Op het gebied van samenwerken heb ik veel geleerd tijdens het hockeyen en dat komt nu goed van pas."
Hoe zie jij de toekomst voor je?
„Ik wist altijd zeker: ooit word ik arts. Ik denk niet dat ik alleen maar huisarts blijf, maar op een gegeven moment ook mee ga denken op meer bestuurlijk vlak. En zo’n kans als ik nu in Tokio krijg, laat ik natuurlijk niet liggen. Natuurlijk is het ‘t allermooist om daar zelf te staan samen met je team, maar ook deze rol is heel gaaf."