Waarom gaat opvoeden de ene ouder veel makkelijker af dan de ander? Hoe bereiden aanstaande ouders zich voor op het ouderschap? Hoe gaan ouders om met uitdagingen, zoals een huilende baby? Met zulke vragen startten VU-pedagogen in 2009 het onderzoek Generaties2 met 1500 zwangere vrouwen. ‘Mensen weten van tevoren vrij goed of het moeilijk voor ze wordt of niet.’
‘Pas op!’ De ene moeder staat angstig te kijken bij de evenwichtsbalk, een andere moedigt haar kind juist aan. Weer een ander pakt meteen de hand van zijn kind, of beziet het allemaal van een afstandje. Op dat soort dingen let promovenda Lianne van Setten als ze moeders vraagt hun kinderen te begeleiden zoals ze willen.
Tijdens sport- en speldagen in Sportcentrum Uilenstede nodigde Van Setten in april kleine groepjes kinderen en hun moeders uit voor motorische en ontwikkelingstests. Ze moeten ballen vangen, mikken met pittenzakjes, hinkelen, springen enzovoort. Het beweegparcours is ontwikkeld door bewegingswetenschappers; de kinderen zijn een selectie uit de 1500 kinderen van wie de ouders meedoen aan Generaties2. Dat is een groot onderzoeksproject van de afdeling Pedagogiek, dat al negen jaar loopt.
Beweegcultuur in een gezin
De deelnemende moeders doen mee sinds ze twaalf weken zwanger waren, hun oudste kinderen zijn inmiddels dus acht jaar. Ze krijgen op gezette tijden vragenlijsten en een subgroep van 300 tot 400 ouders doet mee aan uitgebreidere metingen, zoals de sport- en speldag. Van Setten: ‘Er is nog weinig gekeken naar het verband tussen opvoeding en motorische ontwikkeling, terwijl we wel aanwijzingen hebben dat opvoeding een rol speelt bij het beweeggedrag van kinderen. We denken dat het uitmaakt hoe de ‘beweegcultuur’ in een gezin is: doen ouders zelf alles op de fiets, benadrukken ze het belang van bewegen, stimuleren ze hun kinderen door te gaan als het moeilijk is?’
Mooi hoe het soms gaat in de wetenschap: dit motorische onderdeel van het onderzoek komt voort uit de fusie tussen de faculteiten Bewegingswetenschappen en Psychologie & Pedagogiek. Onderzoekers konden een beroep doen op een fonds voor fusieprojecten, en dat deden onderzoekers van Generaties2samen met hun collega’s van bewegingswetenschappen.
Traumatische ervaringen
Naast het motorische deel richt het onderzoek Generaties2 zich op de bredere sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen, en de rol van ouders hierin. Het onderzoek wordt geleid door de orthopedagogen Carlo Schuengel en Mirjam Oosterman. Oosterman vertelt: ‘Eerdere metingen binnen het onderzoek richtten zich op de ouder-kind relatie. Daaraan deden veel verschillende moeders mee, ook moeders die zelf traumatische ervaringen hebben meegemaakt in hun eigen jeugd of moeders met psychische problemen. Belangrijke vraag is hoe deze moeders het zelf gaan doen in de opvoeding van hun kind. Wat maakt dat moeders ondanks een kwetsbare achtergrond toch in staat zijn een positieve relatie te ontwikkelen met hun eigen kinderen?’
Oosterman: ‘We begonnen Generaties2 met de bedoeling om te weten te komen hoe ouders het ouderschap beleven en hoe de ouder-kindrelatie zich ontwikkelt. De hamvraag is eigenlijk: waarom ervaart de ene ouder het ouderschap als zwaar en belastend en gaat het een andere ouder heel gemakkelijk af? Een mooi resultaat is dat we nu weten dat het opvoedvertrouwen van ouders in het algemeen stijgt in het eerste jaar na de geboorte. En ook dat ouders van tevoren vrij goed kunnen inschatten of het moeilijk voor ze wordt.’
‘Zie je ertegenop of blaak je van zelfvertrouwen?’
De onderzoekers vroegen de zwangere vrouwen naar hun opvoedvertrouwen: hoe competent ze dachten te zijn. Oosterman: ‘Zie je ertegenop of blaak je van zelfvertrouwen? Daarna bleek dat ouders met een hoog opvoedvertrouwen daadwerkelijk beter konden omgaan met de uitdaging van een huilende baby. Hun psychische gezondheid was ook beter: bij ouders met een laag opvoedvertrouwen kwamen meer angst en depressie voor.’
Sommige mensen ontsnappen
Je zou verwachten dat mensen die als kind geen goed voorbeeld kregen, het zelf ook minder goed doen als opvoeder en minder opvoedvertrouwen hebben. Dat problemen van generatie op generatie worden doorgegeven. Maar dat klopt niet altijd. Oosterman: ‘Het lukt een behoorlijk deel van deze ouders toch om het anders te gaan doen. Juist die mensen zijn interessant: ze hebben een bepaalde veerkracht.’
Dan is natuurlijk de volgende vraag: waar komt die veerkracht vandaan? En hoe kun je opvoedvertrouwen beïnvloeden? ‘Dat is ook voor begeleiding van gezinnen met problemen heel belangrijk’, zegt Oosterman. ‘Op die manier krijgen we meer handvatten om goede ondersteuning te bieden aan ouders en kinderen die dat nodig hebben.’ Het onderzoek gaat door. Er is nog subsidie voor twee jaar onderzoek met vragenlijsten en er is een reële kans dat het ook daarna niet ophoudt. En wie weet welke creatieve extra metingen er nog meer op het pad van de onderzoekers komen.